Wat te doen in de leescrisis?

 

Taalonderwijs onder de maat

Taal is het voertuig van ons denken. Lezen verschaft toegang tot ongekende werelden en is een noodzakelijke voorwaarde om jezelf te ontwikkelen. Leren lezen is daarom de belangrijkste taak van het basisonderwijs. Voor de aanpak is er een protocol: taalonderwijs voor de hele klas, extra taalles voor de zwakke lezers en extra aandacht van een specialist voor achterblijvende leerlingen. De meeste scholen (80%) zeggen deze werkwijze uit te voeren; de praktijk volgens de Inspectie: bij de helft van de scholen wordt slechts aandacht gegeven aan het eerste onderdeel en wordt er geen tijd ingeruimd voor extra instructie. En wanneer de zwakke leerlingen wel extra les krijgen is de kwaliteit bij bijna de helft van de scholen onder de maat.  

Op de basisschool is de aandacht voor leesmotivatie in de meeste gevallen leerlingafhankelijk. Leerlingen kiezen boeken, zij houden boekpresentaties en nemen onderling het initiatief tot het praten over boeken. Er zijn niet veel leerkrachten die frequent met leerlingen praten over de inhoud van boeken. Voorlezen is in de bovenbouw een sluitpost, klassenbibliotheken zijn regelmatig verouderd en leescoördinatoren richten zich eerder op landelijke leesprojecten en minder op de leescultuur in de klas.

 

Aanstaande leraren houden niet van lezen

Veel aanstaande leraren blijken niet van lezen te houden, onderzoekers van de pabo Zwolle ontdekten ook dat de leesfrequentie van de studenten gering is. Onderwijs in het ‘leren lezen’ is voor hen louter een technische exercitie die niet alleen negatief uitwerkt op de leesmotivatie, maar ook op de vaardigheid in het begrijpen van teksten. Ook Margriet Chorus onderzocht de leesliefde bij studenten van roc’s en pabo’s, zij concludeert dat studenten geen lezers zijn, de meesten zijn niet gewend aan boeken en besteden hun tijd liever aan telefoon, computer of TV. Lezen zien zij als een verplicht nummer, kinderboeken lezen ze al helemaal niet. De studenten hebben onvoldoende kennis en vaardigheden om doordachte oordelen te vellen over de kwaliteit van kinder- en jeugdboeken. Docenten werken weliswaar hard maar door de keuze van het onderwijsconcept ‘Onderwijs op maat’, trachten zij allemaal zelf het wiel uit te vinden en ontbreekt de meerwaarde van een constructieve samenwerking. 

Wat lezen scholieren en docenten in het voortgezet onderwijs?

Wat lezen scholieren op de havo en vwo daadwerkelijk? Dankzij de beroemde leeslijst,  door sommige columnisten afgedaan als een anathema, was Jeroen Dera in staat in kaart te brengen wat leerlingen werkelijk lezen en hoe zij de boeken waarderen. De meest scorende boeken op de leeslijsten zijn vrijwel allemaal uit de 21e eeuw waarbij jeugdromans en thrillers hoger scoren dan literaire fictie. Hoe recenter het tijdvak, hoe hoger de leerlingen de boeken beoordelen en hoe hoger het percentage dat ze daadwerkelijk (naar eigen zeggen) van het boek lezen. Op het vwo dienen leerlingen drie boeken van voor 1880 op hun leeslijst te zetten, het zijn vrijwel altijd de titels die de leerlingen laag waarderen.       

 

En de leraren? Hebben ze voldoende in huis? Niet allemaal, zo hoeft een hedendaagse tweedegraads docent Nederlands (bevoegd voor de eerste drie klassen van de middelbare school) niet meer te weten wie Multatuli is. Laat staan wat de man geschreven zou hebben.

 

Wat lezen de leraren? Om te beginnen concludeert Dera dat leraren Nederlands voor het overgrote deel geen veellezers zijn, het gemiddelde ligt op een of twee boeken per maand, zij lezen vooral actuele boeken die succes op de literaire markt hebben. Hedendaagse boeken die wel goed ontvangen worden door de literaire kritiek maar niet goed verkocht worden, zijn en blijven bij een groot deel van de docenten onbekend.

 

Niet het kind is ziek maar het onderwijs

Er bestaat een grote vrijheid om het literatuuronderwijs in te richten, de verschillende visies zijn grofweg terug te voeren op een tweedeling: oriëntatie op de cultuurhistorie versus oriëntatie op de lezers. Deze laatste is veruit het populairst, ogenschijnlijk logisch. Om leesplezier te ontwikkelen moet je veel lezen en dat gaat niet goed lukken met boeken zonder aansprekende thema’s in een voor de leerling ondoorgrondelijke stijl. De twee visies sluiten elkaar echter niet uit maar zijn chronologisch complementair. Eerst dient de leeshonger gewekt, gestimuleerd en gevoed te worden met aansprekende teksten. Dat stimuleert een voedingsbodem om leerlingen onder leiding van een enthousiaste docent in te wijden in onze literaire meesterwerken.

 

De uitweg uit de crisis laat zich samenvatten in enkele punten. Het taalonderwijs op de basisschool behoeft voldoende tijd, effectieve instructie en passende feedback; geen vernieuwing maar doen wat afgesproken is. Investeer op de lerarenopleidingen in leesbevordering en vergroot de literaire kennis bij docenten in opleiding. Stimuleer in het vmbo en de onderbouw havo/vwo de leeshonger. Eerherstel voor de literaire canon en maak in het lesplan voor de bovenbouw havo/vwo ruimte om aandacht te geven aan literaire meesterwerken. geven. En niet onbelangrijk: regel dat docenten Nederlands minder lessen geven en meer tijd krijgen om te lezen en universitaire collega’s te ontmoeten zodat zij deskundig zijn en blijven.

 

De leescrisis laat zien dat niet het kind ziek is maar het onderwijs, gelukkig is de therapie overzichtelijk. Nu nog de uitvoering.