Heiligverklaring
Toen ik zeven jaar was kreeg ik een nieuwe juf. Het bleek een voortreffelijke onderwijzeres met een mooie mix van streng- & rechtvaardigheid. Haar missie was om alle kinderen van de eerste twee klassen van de toenmalige lagere school de fundamenten van het lezen en rekenen bij te brengen. Leerlingen met hardnekkige lees- en/of rekenproblemen kregen extra ondersteuning maar moesten ook vooral ‘meters maken’.
Haar onderwijs carrière was indrukwekkend. Dat zat hem niet in de lengte. Toen zij, voor de tweede wereldoorlog haar diploma van de kweekschool behaalde, was er een enorm overschot van onderwijzers. Op al haar tijdelijke contracten prijkte voortdurend het dreigende zinnetje dat de aanstelling automatisch zou eindigen als er geen lessen meer zouden zijn. En dus was het een paar maanden op de ene school en dan weer een paar maanden op de andere school. Je zou er stapelgek van worden. Of een steengoede onderwijzeres.
Maar een heilige? Omdat zij niet alleen mijn juf maar ook mijn moeder was, was het idee van een heilige nooit bij me opgekomen. Haar rafelrandjes en haar bij tijd en wijle ongepolijstheid maakten haar tot een uniek mens en gelukkig geen heilige. Dat gold ook voor haar optreden als professional, zij keek met de ogen van groepsleerkracht naar het onderwijs.
Haar volle aandacht ging naar het reilen en zeilen van de leerlingen in de klas, de resterende energie ging naar de ontwikkeling van de school. In combinatie met de energie voor haar gezin was er nauwelijks puf meer voor discussies over beleid, geld, innovaties. Een combinatie die zo schrijft Pieter Leenheer in zijn De bril van de leraar, typerend is voor docenten: als individu professioneel competent, als beroepsgroep niet.
Een medewerker van de Radbouduniversiteit voert in zijn column in De Volkskrant van 18 juni een juf à la mijn moeder - type rust, reinheid en regelmaat - op en bombardeert haar tot heilige. En tot martelaar.
Haar nieuwe directeur hoort een filosoof op een onderwijscongres oreren dat traditioneel lesgeven in een lokaal niet meer kan - de wereld verandert razendsnel, en dus moet het onderwijs ook veranderen –, de juf moet aan de devices en aan het gepersonaliseerd leren. Het resultaat, zo schrijft de academicus van dienst, is belabberd: per leerling wordt bijna 60% meer geld (vooral aan elektronische spullen) uitgegeven, maar de leerresultaten kachelen achteruit.
Zijn oplossing: De directeur moet op cursus onderwijskunde en de filosoof en zijn soortgenoten moeten ophouden met die luchtfietserij op onderwijscongressen, zij moeten een lerarenopleiding gaan volgen en lekker zelf voor de klas gaan staan.
Zijn redenering lijdt aan simplistisch schematisme: de goede leraar versus de kletskoek verkopende filosofen. Het is niet alleen dat hij de klassieke waarschuwing - ‘vergeet niet dat de leerkracht een gewoon mens is en dat het overgrote deel van de leerkrachten middelmatig is’ - van de pedagoog Langeveld in de wind slaat.
Belangrijker nog is dat we, om het onderwijs (nog) beter te maken, niet alleen docenten nodig hebben maar ook filosofen, politici en bestuurders die ieder vanuit hun invalshoek en expertise kritisch kijken naar mogelijke verbeteringen.
De klassieke - streng doch rechtvaardig - leraar heilig verklaren klinkt misschien ‘leuk’ maar door de werkelijkheid te verjip-en-janneken is het louter populisme. Ook filosofen en andere onderwijsmensen zijn noodzakelijk om het onderwijs verder te helpen.
Net als columnisten. Ook al hebben die niet altijd gelijk.
###
[Dit stuk is eerder verschenen in het Reformatorisch Dagblad.]