Fragment uit Tussen idealen en dwalingen

Onderwijzen, een onmogelijk beroep?

Tekening Peter van Straaten

‘Droogkloten, mislukte intellectuelen, maatschappelijke outcasts’

Onderwijzen is het meest zichtbare beroep in onze samenleving. Iedereen kan er over meepraten, velen hebben herinneringen aan die ene meester of juf op de basisschool of beelden van docenten in het voortgezet onderwijs. De saaie lesboeren, de inspirerende rolmodellen, de bullebakken, de popiejopies, de leraren die geen orde konden houden, de cynische oude rotten. Geen beroepsgroep met zoveel karikaturen.

 

Bij een columnwedstrijd voor leerlingen schreven leerlingen over alles wat hen bezig hield. Dus ging het ook over leraren. Simone Gablan begint haar bijdrage zo:

 

‘Leraren zijn vreemde wezens. Ergens in hun leven hebben ze besloten jonge onwetende mensen iets bij te brengen. En ergens tijdens hun docentschap komen ze er achter dat ze de druk niet aankunnen of dat ze eigenlijk zelf misschien wel begeleiding nodig hebben”.

 

En Iris de Graaf schrijft: ‘Leraren. Over het algemeen worden ze omschreven als enigszins vreemde, vaak niet erg welriekende volwassenen, die in het algemeen vooral irritaties opwekken. Soms brengen ze je wat bij, maar meestal niet doordat de stof zo interessant is.’ 

 

De literatuur kan er ook wat van, het wemelt daar van de leraren, meestal voorgesteld als kleurloze of hulpeloze types. Schrijver en docent Kees 't Hart is nog wat uitgesprokener:

 

‘Het zijn vrijwel altijd impotente buienstaanders, mislukte intellectuelen, maatschappelijke outcasts met een minderwaardigheidscomplex, droogkloten en dorre juffrouwen.’ Schrijver Oscar van den Boogaard doet er nog een schepje bovenop: 

 

'Leraren zijn vreselijke mensen. Altijd maar klagen. De lerarenkamer is mijn voorstelling van de hel.’ En ook: 'Leraren zijn losers. Er is geen andere beroepsgroep die zich zo laat uitbuiten als de leraar, die zoveel onbetaalde uren maakt, die zo weinig status heeft en die zoveel klagers kent, leraren zijn natuurlijk ook nog eens enorme zeikerds.' 

 

Deze beelden zijn niet nieuw. Erasmus doet in Lof der Zotheid een flinke duit in het zakje: … Eeuwig hongerige armoedzaaiers zijn het, die in hun schooltjes – schooltjes? Nee, zorginrichtingen, of liever tredmolens en martelkamers- tussen het schoolvee oud worden van het zwoegen, doof door het geschreeuw, versleten door de stank en het vuil. Maar dankzij mijn gunst zijn ze in hun eigen ogen de nummers één onder de mensen, zo genieten ze van zichzelf op het moment dat ze hun angstige klas met dreigende blik en stem laten sidderen…’

 

En verderop: ‘Maar wat ze nog gelukkiger maakt is dat ze een eigenaardig geloof in hun eigen geleerdheid hebben.’ 

Tekening: Peter van Straaten

Troostend is te weten dat het in het algemeen wel goed komt met het beeld van de docent. Alleen duurt het soms wat lang.

 

‘De tragiek van de leraar is dat je er pas veel later achter komt hoe geweldig ze waren, hoe bijzonder ze waren en hoe noodzakelijk voor je leven. Ze lijken nog het meest op ouders, die door dezelfde puberkinderen ook voor losers worden uitgemaakt en die als ze zelf kinderen hebben eindelijk snappen hoe geweldig je eigen ouders waren. Mensen die zeggen dat leraren losers zijn, zitten zelf nog een beetje in de puberfase.’ 

###