Helen Parkhurst

Leren van het verleden?

Déjà vu

In haar boek Wanneer krijgen we weer les? doet Paula van Maanen verslag van een onderwijsvernieuwing op haar opleiding. De invoering van een door experts ontwikkeld concept van gepersonaliseerd leren, iedere leerling zijn eigen leerroute, mislukt volledig.

 

Studenten krijgen geen les meer maar moeten in een kantoorachtige ruimte ‘producten fabriceren’ waarmee ze moesten aantonen dat ze de leerdoelen onder de knie hadden. De docenten waren naar de zijlijn gedirigeerd en mochten alleen het ‘proces’ begeleiden.

 

Gevolg: studenten zitten apathisch achter hun laptop van alles uit te spoken en leveren flutstukjes van abominabele kwaliteit in. De wal keert het schip, de studenten realiseren zich dat dit onderwijs hun ontwikkeling schaadt en eisen voor een terugkeer van de docent voor de klas.

 

Een treurige episode. Maar herhaalt de geschiedenis zich niet? Was dit niet eens eerder al eens gebeurd?

Helen Parkhurst

Piet van der Ploeg, kenner van het daltononderwijs, schreef over het falen van de innovatieboost in de jaren dertig op de school van de Grand Lady van het daltononderwijs Helen Parkhurst. Ook hier studenten die in opstand komen: ‘They wanted to learning something’. Een student geeft als toelichting: ‘I don’t see why people think we are old-fashioned just because we want to learn the things that other people know. It’s supposed not to be progressive, but I want to know those things.’ De vernieuwing was losgezongen van de praktijk en ontspoorde. Hoe kon dit gebeuren? 

Daltononderwijs als praktische oplossing

Helen Parkhurst (1886-1973) wilde van jongs af juf worden. Zij had uitgevogeld dat de examinatoren die een lesbevoegdheid - je moest bewijzen dat je over voldoende kennis beschikte – toekenden, altijd dezelfde vragen stelden en leerde alle antwoorden uit oude examens uit haar hoofd; het memoriseren waar zij levenslang een kruistocht tegen voerde, kwam haar toen goed van pas. Zij slaagde ‘glansrijk’ en solliciteerde als piepjonge docente (17) bij een school in het gehucht Waterville, een one-room school, destijds populair op het Amerikaanse platteland. De school zat zonder leerkracht, haar twee voorgangers waren weggepest en dus was de ‘eenmensschool’ flink onthand.

 

De school telde 45 leerlingen tussen de zes en zestien onder wie zeven jongens die net een jaar of anderhalf jonger waren dan Helen. Wat te doen? Leerlingen die zich vervelen, worden vervelend, hoe moest zij stand houden?

 

Daarvoor haalt zij het beproefde verdeel-en-heers-principe van stal. Ze vraagt de leerlingen mee te denken, de oudste jongens worden haar assistenten. De jongens schroeven de bankjes los en maken volgens haar instructies vijf thematische vakeilandjes: Engels, rekenen, schrijven, aardrijkskunde en geschiedenis. Dankzij de inzet van haar hulpjes konden de leerlingen individueel of in kleine groepjes werken, ondersteund en overhoord worden. Een organisatie die paste bij de verschillen tussen de leerlingen.

 

De jongens die als assistent werkten moesten verstandig met hun tijd omgaan, ze hadden ook hun eigen schoolwerk. Parkhurst hielp ze hun schoolwerk te plannen: zoveel schooldagen, zoveel werk voor dit en dat, wat moet ik dan per maand, week en dag doen. De geboorte van het principe van de taken en tijdsbudgettering, de steunpilaren van het daltonsysteem, was een feit. De leerling werd als het ware een zzp-er in de dop.

Zo ontstond het daltononderwijs in 1904 al werkende weg als antwoord op praktische problemen, niet als uitwerking van een papieren theorie. Het sprookjesachtige begin in Waterville loopt echter uit op een deceptie, in 1942 wordt Helen Parkhurst gedwongen te vertrekken als opperbaas van ‘haar’ daltonschool in New York.

 

Veerkracht

Na deze bittere teleurstelling toont Parkhurst zich veerkrachtig. Zij haalt, inmiddels 56 jaar, haar master en gaat lesgeven en onderzoek doen aan verschillende universiteiten. Haar tweede loopbaan krijgt een enorme schwung wanneer zij het land intrekt om gesprekken over growing pains te voeren met kinderen van allerlei leeftijden. Zij stelt in die gesprekken de kinderen op hun gemak en geeft hen de ruimte om datgene wat hen drijft, te delen met Parkhurst.

 

De gesprekken krijgen een vervolg op radio en tv, zij wordt (opnieuw) een nationale bekendheid. Bij haar dood in 1973 wordt zij door een Amerikaans tijdschrift gerekend tot de top honderd beste pedagogen. Dit succes maakt nog meer nieuwsgierig wat er toch mis gegaan is met Helen Parkhurst als schooldirecteur?

Helen Parkhurst (ca 1930)

Lessen trekken. Maar welke?

Volgens een populair statement is het mogelijk en noodzakelijk lessen te trekken uit het verleden. Maar gaat het om eenduidige lessen? Geschiedwetenschap is een kwestie van reconstrueren, slaag je erin om voldoende betrouwbare bronnen te vinden om het onderwerp vanuit verschillende perspectieven  te bezien? Waar hecht je betekenis aan en wat plaats je meer op de achtergrond, een reconstructie is niet alleen een persoonlijke zoektocht, het is ook afhankelijk van de visie van de onderzoeker, een marxistische historicus zal andere accenten leggen dan een historicus die meer psychologiseert. Bovendien blijkt dat de beoordeling en waardering van historische figuren door de loop van de tijd danig kunnen veranderen.

 

Dat de loopbaan van Parkhurst als onderwijzeres met een paukenslag begint in Waterville is duidelijk. Vast staat ook de deconfiture als schooldirecteur in 1942 bij haar Dalton High School. Maar het hoe en wat? 

 

In Nederland, van oudsher een van de landen waar onderwijsvernieuwingen als montessori- en daltononderwijs flink aangeslagen zijn, wordt onderzoek gedaan naar dit type onderwijsvernieuwing door onder andere Piet van der Ploeg van de Rijksuniversiteit Groningen (en daarvoor daltonlector bij Saxion) en René Berends en andere onderzoekers van de hogeschool Saxion (hier werd een zogenoemd daltonlectoraat ingesteld dat medegefinancierd wordt door de Nederlandse Daltonvereniging). Interessant is dat beide onderzoekers een ander beeld schetsen van haar beleid op haar school.

    

Van onderwijsvernieuwing naar onderwijsnieling

In het Amerika van de jaren dertig was er grote urgentie voor een onderwijsvernieuwing. Het onderwijs was voor de meeste leerlingen eindonderwijs terwijl de inhoud gebaseerd was op het idee dat alle leerlingen naar een college zouden gaan. Een club van progressieve scholen zet daarom een groot experiment met dertig scholen op, de zogenoemde Eight Years Study, om te kijken welke vernieuwingen effectief zijn.

 

Een van die scholen was de school van Parkhurst; het daltononderwijs had zich met zijn individualiserend en activerend onderwijs in de kijker gespeeld. Was het daltononderwijs vernieuwend? Ja en nee. Onderwijshervormers waren enthousiast over de zelfstandigheid en de ondernemingslust van de leerlingen maar waren ook kritisch: was de inhoud niet volledig gelijk aan het traditionele onderwijs? Was het onderwijs niet enkel omgebouwd tot ‘een serie karweitjes’?

 

De experts gingen er mee aan de wandel. Het moest een innovatieboost van jewelste worden. Alles moest anders: probleemgestuurd onderwijs, onderwijs op basis van de behoeften van de leerlingen en medezeggenschap van de leerlingen over de inhoud van het onderwijs.

Onderzoekers van het experiment oordelen positief over het resultaat van de vernieuwing. Van der Ploeg constateert echter dat de innovaties niet duurzaam bleken, de vernieuwing was losgezongen van de praktijk met als gevolg dat er alom geklaagd werd. De leerlingen waren uitgeput van het vele praten, de leraren raakten over de rooie: wat moesten ze met leerlingen die niet geïnteresseerd waren en door de school zwierven, ouders hingen aan de telefoon voor uitleg wat er in hemelsnaam gebeurde en stafmedewerkers waren een groot deel van hun tijd kwijt aan het overleggen met boze ouders.

 

Van der Ploegs conclusie is dat de school vreemdging; de praktische aanpak, verbeteringen in kleine stapjes doorvoeren, werd losgelaten ten faveure van radicale vernieuwingen van theoretici die in de praktijk niet duurzaam bleken. Met als gevolg: opstand, het terugdraaien van de vernieuwingen en het vertrek van Parkhurst.  

Parkhurst als een financial hanky panky

René Berends komt, onder andere in zijn biografie, Helen Parkhurst. Grondlegster van het daltononderwijs, tot een geheel andere conclusie.

 

Hij onderschrijft het beeld dat zij een doener is: ‘I kept my feet on the ground and my head out of the clouds… (most of the time)’. Zij was een eigengereide eenpitter, geen vergadertijger en niet diplomatiek en flexibel genoeg om een complexe organisatie op te bouwen, laat staan te leiden. Zo mislukt zij als vertegenwoordigster van Montessori Amerika en keert terug naar het onderwijs. In 1920 gaat zij gaat werken op ‘haar’ school de Dalton School in New York.

 

Wanneer de school aan het begin van de jaren dertig mee gaat doen met Eight Years Study komt Berends met een positief oordeel over onderwijsvernieuwing. Hij stelt vast dat belangrijke onderzoekers in hun nopjes zijn over de bereikte resultaten: ‘It is developing a program of secondary education which is unique and offers promise in other schools throughout the nation.’

 

Het eerder genoemde kritische commentaar van leerlingen, docenten en ouders wijt hij aan een te voortvarende start van Parkhurts experiment. Hij onderstreept dat Parkhurst de leerlingen en de collega’s serieus nam en ze mee liet denken en praten over het onderwijs om met behulp van hun inbreng het onderwijs te verbeteren. Met deze aanpak slaagt zij erin het experiment in goede banen te leiden. Terwijl Van der Ploeg tot de conclusie komt dat de vernieuwing ontspoorde door praktijkvreemde innovatie spreekt Berends van een groot succes.

 

Het vertrek bij haar school had aldus Berends, een andere oorzaak. Zij gaf de school een cultureel profiel wat paste in de context: de school was gevestigd in een rijke buurt met leerlingen uit de intellectuele en kunstzinnige elite. Parkhurst was vooral in de weer met het organiseren van kostbare projecten op het gebied van kunst en cultuur. Niets was haar te gek. Zij had een groot talent voor het lospeuteren van budgetten zodat er in combinatie met de hoge schoolgelden ook enorm veel geld te besteden was.

 

Geld was haar achilleshiel, zij was net zo verkwistend met haar ideeën als met het geld van de school. De makke is echter dat ideeën zich kunnen vermenigvuldigen, geld niet. Zij toonde zich een financial hanky panky, de school raakte (opnieuw) in grote financiële problemen en onder druk van de muitende ouders en bestuur zag zij zich gedwongen haar school te verlaten. 

Hoogleraar Pieter Geijl (1887 - 1966): 'Geschiedenis is een gesprek zonder einde'.

Gesprek zonder einde

En zo zit de lezer met de handen in het haar. Was de mislukking te wijten aan bruusk doorgevoerde radicale innovaties, geïnspireerd op wetenschappelijke theorieën waarvan de duurzaamheid niet in voldoende mate aangetoond was? Of was het zo dat haar daltononderwijs ook tijdens dit experiment succesvol bijgestuurd werd door praktijkervaringen? En was het gedwongen vertrek te wijten aan haar autocratisch optreden waarbij zij almaar geld bleef uitgeven aan indrukwekkende en prestigieuze kunstprojecten zonder de financiële realiteit in de gaten te houden?

 

Leren van het verleden klinkt goed maar deze casus geeft aan dat dat in de praktijk helemaal niet zo gemakkelijk is. Wat moet je wanneer onderzoekers tot tegengestelde conclusies komen? Voorzichtigheid is daarom geboden bij het verabsoluteren van de een of andere visie, geschiedenis is zo blijkt opnieuw, een gesprek zonder einde.