Ode aan de psychologie (en de literatuur)
“Hij nam het wapen uit zijn mond, spande de haan zo stilletjes als mogelijk was, stak het terug, het verhemelte kietelend met de loop. Legde zijn wijsvinger tegen de trekker. Zo nabij, maar ook: schaamte gestapeld op schaamte… Zijn hele lijf trilde en zijn kaken leken in een slot te vallen; zijn hart, dat begraven lag in vlees, rukte aan zijn ribbenkast, als gekooid. Hij probeerde de hemel voor te stellen. […] Toon me de hemel, dacht hij. Toon me in hemelsnaam dat-ie bestaat. Hij kneep zijn ogen stijf dicht en opende ze weer. […] Hij was terug als jonge pasgetrouwde man, hij bevond zich bij zijn legermaten. Ze riepen hem, schuif aan! Hij glimlachte. Ze leken allemaal zo blij hem te zien.”
De volgende dag in zijn afscheidsrede:
“Geef alles wat u heeft, raak nooit ontmoedigd, wees niet kleinzerig. En onthou altijd dat anderen je kunnen haten, maar dat zij niet winnen tot jij hen haat, en dan vernietig je jezelf.”
Richard Nixon groeide op in een arm gezin, vader was een kleine middenstander met een nering die nauwelijks wat opbracht, zijn moeder, ‘een heilige’, zorgde voor het gezin. Nixon is buitengewoon getalenteerd en gedisciplineerd, behaalt op de middelbare school hoge cijfers, kan zelfs naar Harvard maar het gezinsbudget is uitgeput vanwege het langdurig ziekbed van zijn broer Harold. Hij gaat naar Whittier College en daarna naar Duke University; geen Ivy League-university dat gaf hem weer voedsel voor zijn afgunst jegens de ‘Harvardelite’.
Hij was uiterst succesvol in de politiek: lid Huis van Afgevaardigden, Senator en Vicepresident, verliest nipt de presidentsverkiezing van J.F. Kennedy in 1962, President in 1968, herverkiezing als president in 1972 gevolgd door zijn aftreden als gevolg van het Watergateschandaal (de inbraak bij het hoofdkwartier van de Democratische Partij). In Zoeklicht op het gazon schetst Auke Hulst een psychologisch portret van deze man die worstelde met zijn minderwaardigheidscomplex, zijn haatgevoelens tegen de verwende universiteitsettertjes van de oostkust en zijn verslaving aan alcohol en andere middelen. Hulst construeert zijn drijfveren, twijfels en ambities aan de hand van drie cruciale momenten in zijn politieke loopbaan: de dag dat hij tijdens zijn presidentschap gaat praten met protesterende studenten, de dag voorafgaand aan de verkiezingsuitslag in 1968 en in 1974 wanneer hij besloten heeft af te treden als gevolg van het Watergateschandaal.
Het is fictie, of zoals Hulst zelf zegt ‘met de feiten is geknoeid’. Hij heeft op basis van vele bronnen een beeld gemaakt hoe het er aan toegegaan kan zijn in het hoofd van Nixon. Het is aannemelijk dat Nixon zelf geen liefhebber was van een dergelijke innerlijke archeologie, hij had het waarschijnlijk ‘psychologengelul’ genoemd, hoewel, tijdens zijn presidentschap raadpleegde hij geregeld een zielenknijper. Zijn aandacht voor details, zijn taalgebruik, zijn vermogen om in het hoofd van Nixon te kruipen maken dit tot een indrukwekkend boek. Ter illustratie enkele passages.
In de tijd tussen de stemming en het vaststellen van de uitslag in 1968 (Nixon versus Kennedy) maakt hij, tegen alle afspraken en adviezen in, met enkele medewerkers een roadtrip naar Mexico. Onderweg gaat hij even langs bij zijn moeder. Thee drinken.
“Ze ging hun voor het donkere huis in. Ze was kleiner dan hij, maar zo voelde het niet – dat ze klein léék moest wel zijn omdat ze altijd van een afstand bezien werd. Daar ging ze: de enige waarlijk smetteloze mens die hij kende, nooit een vloek, nooit een ijdele gedachte, een met God. Wat een teleurstelling moest hij zijn… Nooit zou ze begrijpen hoe het was om met de laarzen in de bloedrode modder van de geopolitiek te staan, modder die hele volksstammen had verorberd, bij de Somme, op Iwo Jima en elders op kleinere schaal en in overdrachtelijke zin. Politiek is een spel voor ruw, doortastend en wereldwijs volk, moeder, niet voor dienaren Gods en niet voor lafhartige ambtenaren die zich onder het bureau verstoppen, jammerend in juristentaal. Wat zal er van uw trots resten als u mijn ambities kende, mijn bereidheid af te dalen in het riool? Als u de lijken kon tellen van vergane campagnes? ‘De schilders hebben goed werk geleverd,’ zei hij. Het viel hem op hoe gezwollen haar enkels waren.”
“Ze nam theekopjes uit de servieskast en schonk elk van hen thee met het gewenste aantal schepjes suiker. Hij keek naar haar gekloofde handen, die tienduizenden keren in te heet water waren gedoopt, die het vlees van haar stervende zonen hadden schoongewassen en in een moeite door hadden gemasseerd wat vader er gedurende jaren in had geslagen. Altijd bezige handen. Kleding repareren. Taarten bakken van het bedervend fruit uit de winkel. Met natgemaakte vingertoppen de flinterdunne bijbelpagina’s omslaan. En ze dan ’s avonds insmeren met glycerol, waarna ze geurden naar snoepgoed. Haar levensernst maakte elke handeling tot ritueel: een bad, een maaltijd, het avondgebed, en nu het schenken van de thee. […]. ‘Nou, nou, heren, een spannende dag.’”
Later die dag wandelt hij in zijn eentje het laatste stuk van het pad naar de top van Mount Hollywood.
“De wereld zou de deur niet voor hem openhouden, dat wist hij, hij zou de deur met geweld in moeten trappen, en getrapt had hij, twintig uur per dag, met een toewijding die je zelden zag. Straks kon hij president zijn of politiek wrakhout – wat was een eenzamer lot? […] Maar nu hij zo dichtbij was, was er de plotse aandrang langs de andere flank de berg af te dalen en voorgoed in het grote achterland te verdwijnen. Ervan af te zien. Omdat het een grote fout was het überhaupt te willen. Maar nee, hij mocht niet teleurstellen. Mocht háár [zijn moeder] niet teleurstellen. Hij mocht niet falen. Hij moest en zou bestaan, omdat hij niet bestond. Dat anderen onder zijn dadendrang zouden lijden was niet zijn wens, maar het was te billijken, want anderen hadden zoveel - ze namen een ruimte in die hem nooit gegund was. Hij moest, hij moest, hij moest.”
“Hij was boos over iets wat misschien niet eens zou gebeuren. Of nee, wel. Het was al gebeurd en het zou nog gebeuren. Zo vaak als hij al gebruuskeerd was in kranten, debatten, in de kleinste uitingen van alledag, zo vaak als hij al niet tekort was gedaan, onderschat was, verkeerd getypeerd, verkeerd begrepen. Gehaat.”
“En dat alles – de woede, de pijn, wonden diep als canyons – viel niet uit te drukken., althans niet met woorden. Maar hij voelde dat het andere wegen vond, zoals alles een weg moest vinden, kruip-door-sluip-door middels capillaire werking. Wat je verborg had geen halfwaardetijd, het verdubbelde, of beter: verzwaarde. […] God, wat haatte hij zijn vader, die slechts één keer de moeite had genomen een footballwedstrijd van hem te bezoeken, een wedstrijd die hij op de bank had doorgebracht, zodat Frank vroegtijdig vertrokken was. En wat haatte hij het dat Frank hem tot haat had aangezet, een haat die hij van hem had geërfd en van hem alleen. Een haat die het hart halveert, want het hart had wel degelijk een halfwaardetijd. En God, wat haatte hij … Maar die gedachte liep tegen een muur op. Bleef voor dood liggen. God, wat haatte hij.”
Zoeklicht op het gazon: lees dat boek!