Hij dacht dat hij dacht dat hij een jood was terwijl hij wist dat hij wist dat dat niet zo was [1]
Waarom ik wel met zwarte mensen praat
Verhaal over identiteit, deel II
Een kijkje in de ziel van een racist
Abdelkader Benali, schrijver met Marokkaanse roots, beschrijft zijn ervaringen als Feyenoordsupporter in vak-S in de jaren negentig [2]. ‘Kankerneger, hoerenjong, pleurisnikker, baviaan, vuile jood’, het gehele repertoire kwam aan bod. Benali riep het omdat hij ervan genoot, net als die anderen om hem heen. Voetbal is oorlog en de vijand wordt gedemoniseerd. De spelers van de tegenpartij worden gehaat en de gekleurde spelers worden vanwege hun huidskleur en afkomst extra gehaat.
Benali schreeuwde hartstochtelijk mee terwijl hij zich ook ervan bewust was dat wat hij deed niet door de beugel kon. “… Overal was hij omringd door mannen en jongens die net als hij droomden van heldendaden. We zijn blijkbaar tot veel bereid om deel uit te maken van een groep. Als we een deel van onze identiteit moeten ontkennen, als de voorwaarde is dat we over een morele grens moeten gaan in ruil voor bescherming, liefde en kracht, dan doen we dat. In het Feyenoord van toen speelden ook zwarte spelers. Dat waren onze helden. Blijkbaar kan de mens zich opsplitsen en gaat hem dat makkelijk af. Wie dat vermogen begrijpt, begrijpt ook waar genocides vandaan komen.”
Identiteit is een kwal
Is Abdelkader Benali een racist? Een bruine man die racistische spreekkoren over bruine spelers meebrult? Zijn gedrag als adolescent op zondagmiddag tussen drie en half vijf toont aan dat je een deel van je identiteit kunt ontkennen in ruil voor het lidmaatschap van een groep waarmee je plezier maakt. Mensen zijn kliekerige wezens, ze behoren niet gewoon tot de mensheid maar bij voorkeur tot ‘de eigen soort’, het lidmaatschap van de stam verschaft ons respect, veiligheid en gedeelde waarden [3].
Identiteit is niet meer alleen dat je de persoon bent voor wie je je uitgeeft, het is vooral een sociaal begrip geworden. Het bepalen van de identiteit van een groep roept onvermijdelijk ook de tegenpool op: het niet-identieke. Het creëert per definitie een wij-zij-gevoel.
Kleur vormt een onderdeel van je identiteit, maar dat geldt ook voor je kleur haar, je nationaliteit, je geslacht, je lengte, je inborst en noem maar op. In een boek van Pirandello ziet de hoofdpersoon in de spiegel dat hij een scheve neus heeft. Hij zegt dat tegen zijn vrouw en die antwoordt: ‘Wist je dat nog niet?’ Dan raakt hij in paniek. ‘Wat weet ik allemaal nog meer niet over mezelf?’, vraagt hij zich af. Hij gaat langs zijn vrienden met de vraag: ‘Wie ben ik eigenlijk?’ Dan komt hij erachter dat er veel versies van hem bestaan, maar wie is hij dan echt? [4].
En stel dat je op een bepaald moment een duidelijk benoembare identiteit hebt, is die dan onveranderlijk? Heb je op 25 jarige leeftijd dezelfde identiteit als op 55 jarige leeftijd? Ben je na een identiteitscrisis een ander? Wat is de identiteit van een transman die als meisje werd geboren? En als je dement bent geworden, heb je dan nog steeds dezelfde identiteit? Identiteit is een kwal, een glibberig begrip waar je eigenlijk alleen van een afstandje naar moet kijken [5].
Ken jezelf, het klinkt simpel maar is het niet. Identiteit is een constructie die gedurende je hele leven evolueert onder invloed van de drijvende krachten identificatie en separatie. Identificatie drijft ons naar groepen, separatie brengt ons tot autonomie [6]. Inderdaad, je identiteit is dus meer een werkhypothese over jezelf in een gesprek zonder einde [7]. We zijn autopoietische wezens: we zijn wat we van onszelf maken. En voegt Monica Meijsing [8] daar aan toe, wat anderen van ons maken. Het zijn andere mensen die ons opvoeden voor toetreding tot een gemeenschap, het is een wisselwerking tussen individu en gemeenschap.
Maar stel dat je mensen met ongeveer dezelfde identiteit zou kunnen onderscheiden, zouden deze mensen dan hetzelfde denkpatroon volgen? Het marxisme uit de 19e eeuw maakte gebruik van dat idee van determinisme. Volgens die school bepaalt je klassepositie je denken en handelen. De arbeidersklasse zou daarom in het kapitalisme de drager zijn van het revolutie-ideaal, en mocht het onverhoopt zo zijn dat arbeiders niet op de barricaden te vinden zijn maar in plaats daarvan op de bank aan het chillen dan had de ‘theorie’ een handige way-out: deze mensen hebben overduidelijk een ‘vals bewustzijn’. Een toevoeging met bonuswaarde: zo heb je altijd gelijk.
Het is aannemelijker dat racistische vooringenomenheid en discriminatie een gevolg zijn van de dominante opvattingen in een bepaalde periode. Geen kiesrecht voor vrouwen, geen kiesrecht voor mensen met een laag inkomen, slavenhandel, negerzoenen, jodenfooi, ontslag voor vrouwelijke ambtenaren wanneer ze trouwen; ooit waren deze opvattingen en woorden mainstream. En Benali laat zien dat de dominante opvattingen per groep verschillen, het commentaar van de zijlijn in vak-S is anders dan dat van de zijlijn van Klein Zwitserland.
Maar je kunt je onttrekken aan de lokale heersende ideeën. Wij zijn niet onze identiteit, we hoeven onszelf niet op te sluiten in de een of andere identiteit. Onze identiteit bevat hersens die ons de keuzemogelijkheid geven of we ideeën overnemen of juist niet.
Ik praat wel met zwarte mensen
Identiteitsdenkers pinnen mensen vast op hun identiteit en dan nog vaak op een onderdeel dat ze niet zelf gekozen hebben. Hun observaties, feiten en ervaringen worden gefilterd door een vooraf bepaald denkkader, het identiteitsdenken kiest het slachtofferschap. Zij zwelgen in hun generalisaties en ontkennen daarmee de kracht van het individu.
Is het niet veel beter om onze ideeën aan te kunnen scherpen in samenspraak met anderen? Ik wil daarom wel met zwarte mensen praten. Om precies te zijn, met mensen met welke kleur dan ook.
Over een tijdje ga ik weer eens met mijn kleindochter praten over haar favoriete huidskleur. En dat een identiteitskenmerk dat je niet zelf hebt gekozen niet relevant is om politieagent, hoogleraar of kunstenaar te worden. De vraag is niet: ‘Wie ben ik’ maar ‘Hoe ben ik’.
[1] James Joyce.
[2] ‘Hartstochtelijk schreeuwde ik’ van Abdelkader Benali in Trouw van 26 november 2019.
[3] In een experiment in de zomer van 1953 worden door onderzoekers twee groepen elfjarige jongens in twee aangrenzende (niet zichtbaar) maar aparte kampeerterreinen ondergebracht. De jongens komen uit dezelfde regio maar kennen elkaar niet, ze hebben een gelijksoortige achtergrond: protestants, wit, middenklasse. Na ongeveer een week ontdekten ze dat er nog een jongenskamp is. De twee groepen dagen elkaar uit tot competitieve wedstrijden. De groepen geven zichzelf namen: de Ratelslangen en de Adelaars. De Ratelslangen zagen de anderen als ‘watjes’ en ‘baby’s’ , de Adelaars zagen de anderen als hufters. Er ontstond een felle vijandschap, de tegengestelde identiteiten vormden zich in maar vier dagen. Geciteerd bij Kwame Anthony Appiah, De leugens die ons binden.
[4] In een interview noemt Maartje Wortel deze identiteitscrisis, de Volkskrant van 3 februari 2020.
[5] De vergelijking is van de historicus Kossmann.
[6] Verhaege, P. (2012). Identiteit. Amsterdam: De Bezige Bij.
[7] Schoo, H.J. (2008). Nut en noodzaak van een nationale identiteit. In: Beus de, J.W. et al (red), Republiek van vrije burgers. Het onbehagen in de democratie. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.
[8] Meijsing, M. (2018). Waar was ik toen ik er niet was? Een filosofie van persoon en identiteit. Nijmegen: Uitgeverij Van Tilt.
[9] Jolande Withuis bij de presentatie van het boek Witte Schuld van Elma Drayer.