Het verdwenen muurgedicht
Of de moeizame verhouding met ons koloniale verleden
Samen met mijn makelaar sta ik op het balkon van een te bezichtigen appartement. Vanaf vierhoog kijken we om ons heen, voor ons een trapveldje met twee kleine eenzame doelpaaltjes, links op een paar meter afstand een rijtje eengezinswoningen uit het begin van de 20e eeuw. Het aanpalende buurhuis heeft aan de zijkant een donkergrijze wand, in het cement is het muurgedicht Aku (Ik) gekalligrafeerd. Verwering heeft de schildering inmiddels flink aangetast, het is er alleen maar mooier van geworden.
AKU
Kalau sampai waktuku/ Als mijn tijd gekomen is
'Ku mau tak seorang 'kan merayu/ wil ik van niemand rouw
Tidak juga kau/ Ook niet van jou
Tak perlu sedu sedan itu/ Niks geen gesnik en gesnotter
Aku ini binatang jalang/ Ik ben een eenling geworden
Dari kumpulannya terbuang/ Uitgestoten uit de horde
Biar peluru menembus kulitku/ Laat kogels mijn huid doorboren
Aku tetap meradang menerjang/ Ik blijf tekeergaan en schoppen
Luka dan bisa kubawa berlari/ Wonden en gif voer ik mee op mijn vlucht
Berlari/ Vlucht
Hingga hilang pedih peri/ Tot de schrijnende pijn zal verdwijnen
Dan aku akan lebih tidak perduli/ En ik zal er nog minder om geven
Aku mau hidup seribu tahun lagi/ Ik wil nog duizend jaar leven
Chairil Anwar (1943)/ Vertaling: A. Teeuw
Ik had de makelaar nog helemaal niet over het gedicht gehoord. Deze beroepsgroep is altijd tuk op ‘prachtige originele details’ maar als het om poëzie gaat geeft ze blijkbaar niet thuis. Niet voor niets schiep Multatuli zijn Batavus Droogstoppel om de bekrompen blik van de Nederlandse makelaar aan de kaak te stellen. Ik wees hem op het gedicht. ‘Ik denk dat het Maleis is’, zei meneer de makelaar.
De moeizame relatie met ons koloniale verleden werd weer eens duidelijk toen Thierry Baudet sprak over de teloorgang van de grootste en mooiste beschaving, een beschaving die alle uithoeken van de wereld bestreek, en wij Nederlanders maakten deel uit van deze beschavingsfamilie. Het leek warempel wel alsof we dominee Wawelaar aan het woord hoorden: ‘De schepen van Nederland bevaren de grote wateren, en brengen beschaving, godsdienst, Christendom, aan den verdoolden Javaan.’ Die Javaan had, samen met andere Indonesiërs, waarschijnlijk meer het beeld van een roofstaat aan de Noordzee, een koloniale macht die hun land exploiteerde en er niet voor terug schrok om mensen die in opstand kwamen tegen de koloniale grootmacht met militair geweld te bestrijden.
Chairil Anwar (1922-1949) schreef het gedicht in 1943 niet in het Maleis maar in de taal van de onafhankelijkheidstrijders: het Indonesisch. Hij schreef over ‘ik’ die als eenling zijn eigen weg kiest ook als dat een weg van strijd en confrontatie is. Zijn dichterlijke ambitie was woorden te zoeken die als röntgenstralen doordringen tot het wit van de botten. Het individualisme (Anwar praktiseerde dat als poète maudit ook in zijn eigen leven, naast zijn liefde voor de poëzie laafde hij zich aan opium en prostituees) dat uit het gedicht spreekt werd in de tijd van de Japanse bezetting niet erg op prijs gesteld, veel van zijn gedichten kwamen niet door de censuur, te individualistisch, te getormenteerd, te westers. Dat gold aanvankelijk ook voor Aku. Onder een andere titel Semangt (Geestdrift) kwam het wel door de censuur, waarschijnlijk vanwege de strijdlust en onverzettelijkheid die eruit spreekt.
Sinds 1992 is de stichting Tegen-Beeld actief om gedichten en formules aan te brengen op Leidse gevels. Aku is geschilderd door kalligraaf Jan-Willem Bruins die uit de hand twee of drie regels per dag schildert, afhankelijk van de muur: ‘Sommige stukken zijn glad als marmer, elders is de steen aan het vergruizen of zijn er kuiltjes waar de verf in kan lopen. Je praat de hele dag tegen de muur, om te zeggen dat ie moet meewerken.’ Voor dit gedicht is het beeld een gordijn van bamboestokken gekozen, als ware het tralies. Althans, zo lijkt het op het eerste gezicht.
Na de capitulatie van Japan arriveren de Britten met in hun kielzog een handjevol Nederlandse bestuurders. Het moment voor de nationalisten om de jongeren bewust te maken van het doorgaan van de strijd. Er kwam een iconisch affiche Boeng, ajo boeng (`Kom op, gast!´) met een kwade jongeman die de ketens verbrak en een rood-witte vlag aan een bamboestok omhoog hield. De slagzin Boeng, ajo boeng was van Anwar, hij kende de woorden van zijn bordeelbezoek in Jakarta, zo probeerden prostituees de aandacht van hun klanten te trekken.
Bamboe oogt als een lieflijk gewas met ruisende bladeren, het groeit, zeker in de tropen, supersnel en heeft bijzondere eigenschappen: waterdicht, elastisch en tegelijkertijd sterk. Geschikt om muziek mee te maken, water te vervoeren, huizen te bouwen. En ook om er een wapen mee te maken. De jonge verzetsstrijders hadden niets dan hun strijdlust, zij maakten van het bamboe speren met geharde punten, in de man-tot-mangevechten bleken het ongemeen dodelijke wapens. De bamboesperen groeiden uit tot het symbool van de strijd van de jongeren tegen de bezetters, de bambu runcing als logo van de revolusi.
De Proklamasi van een onafhankelijk Indonesië, meteen na de capitulatie van Japan, was het begin van een dekolonisatiestrijd waarbij Nederland als trouw adept van Von Clauzewitz (´oorlog is een voortzetting van de politiek met andere middelen´) onderhandelingen met oorlog afwisselde. Onder druk van Amerika en Australië werd Nederland gedwongen de koloniale oorlog te stoppen en de republiek Indonesië te erkennen. In 1949 was de onafhankelijkheid een feit. In datzelfde jaar overleed Chairil Anwar, 26 jaar oud. Na zijn dood is Aku het embleem geworden van de strijd voor onafhankelijkheid. In de geschiedenis leeft hij voort als grootste dichter van Indonesië.
Het gedicht was in 1995 goed zichtbaar. In 2000 werd er echter pal naast ´Anwars muur´ een klein appartementencomplex gebouwd waardoor het gedicht vanaf de openbare weg nauwelijks meer zichtbaar is. Onbedoeld misschien wel de beste verbeelding voor de schaamte over de gruwelijke aspecten van ons koloniale verleden.