Bombardeer het onderwijsstelsel!
Een revolutionair aan de zijlijn
De schrijver, docent economie op een middelbare school in Noord Brabant, is met zijn vriendin op vakantie in Sardinië. Hij schetst het tafereel: klein dorpje, mooi terras, lekker eten. Naast het café zit een oude man, iedereen groet hem minzaam en kijkt nederig naar hem op. De Don Corleone van het dorp. Van Haperen krijgt een parkeerbon, Don niet. Later op de dag kruipt Don met veel te veel wijn in zijn mik in zijn auto en zwaait naar de agent, hij staat boven de wet. ‘Kijk’, zegt Van Haperen tegen de lezer, ‘zo werkt de gunsteneconomie’.
Zijn dochter slaagt voor het mavo-examen en wil doorstromen naar de havo. Zoals op veel scholen wordt ook op haar (en die van haar vader) school niet alleen een diploma maar ook een bepaald cijfergemiddelde geëist. Zij wordt op grond van haar cijfers afgewezen. De wereld is te klein, hij vraagt nee, eist een gunst. En is boos wanneer het niet zo werkt; de schoolleider, zijn eigen ‘Napoleon’, is de kwade genius.
Aanval op het onderwijsbeleid
Naast zijn parttime docentschap leidt hij leraren op aan de universiteiten van Leiden en Rotterdam en schrijft hij over onderwijs. Hij zou dus moeten weten dat de geschiedenis van het onderwijs in Nederland een succesverhaal is. Met daarbij meteen de kanttekening dat de school een compromis is en dus voor verbetering vatbaar (met de gedachte dat het immer een compromis zal blijven) [1]. Van Haperen heeft oog voor zaken die volgens hem niet goed gaan en schrijft daar onvervaard over. In zijn meest recente boek Het bezwaar van de leraar[2] zet hij zijn aanval op het onderwijsbeleid onverdroten voort.
Hij constateert dat mensen met echt verstand van een vak steeds meer de school verlaten. Was het in de jaren vijftig en zestig nog redelijk gebruikelijk dat gepromoveerden voor de klas stonden, in het hedendaagse onderwijs is er een grote vlucht van de academicus (over de vraag of academici nu altijd goede docenten zijn, bekommert Van Haperen zich niet, het onderscheid tussen noodzakelijke en voldoende voorwaarden is aan hem niet zo besteed). Steeds meer kenniswerkers worden vervangen door veredelde jeugdwerkers die wel allerlei vaardigheden hebben maar niet echt sjoege hebben van een echt vakgebied. Deze docenten worden steeds meer gevangene van methodes aan de ene en het toetscircus aan de andere kant.
De eenzijdige focus op het toetsen heeft tot gevolg dat leerlingen alleen nog voor de eerstvolgende toets leren. En hoe meer er getoetst wordt hoe groter de kans op sjoemelen. Van Haperen is daar ook niet vies van (wanneer een leerling op ‘zittenblijven’ staat kan hij op een rapportvergadering plotsklaps melden: ‘Die vijf uit de computer moet een zes zijn’).
CEO'tje spelen
Zijn tweede bezwaar is dat de macht in het onderwijs gegrepen is door een kaste van bestuurders. Zij staan heel ver van het onderwijs, rennen van de ene naar de andere vergadering en hebben niet het geringste benul van wat er in het klaslokaal gebeurt en spelen CEO’tje met geld van de belastingbetaler. En verdienen het meeste. Het perfide verdienmodel in het onderwijs: als je het meer wil verdienen moet je zo min mogelijk lesgeven.
Dezelfde bezwaren die een andere academisch geschoolde docent, Graa Boomsma, in mooie stijl, aanvoert in Uit de school [3]: de teloorgang van de ‘dikke’ docent[4], de ondragelijk lichtheid van veel lerarenopleidingen en de macht bij de bestuurders en niet bij de scholen.
Van Haperen bepleit dat de beste leraren (ook hier: is een uitmuntend docentschap wel een voldoende voorwaarde om een goed schoolleider te zijn?) het beleid bepalen. In de schoolpraktijk hebben docenten met veel kennis en ervaring vastgesteld dat leerlingen die met succes de overstap willen maken van mavo naar havo, niet alleen het mavodiploma kunnen laten zien maar ook cijfers die getuigen van kennis, ijver en doorzettingsvermogen. Verstandig voor leerling en school.
Zoals wel vaker is de aanklacht helderder dan de schets van het alternatief. Van Haperen wil het onderwijsstelsel bombarderen en mensen massaal ontslaan en sommigen (ik zie de juristen zich al verkneukelen) weer aannemen. Althans, hij doet daar een oproep voor; zelf blijft hij met een glas whisky aan de Cruijffiaanse zijlijn.
Kenniskabouters
Dat hij zo’n goede docent is moeten we niet eenmaal maar talloze keren horen, hij kleineert zijn tweedegraads collega’s (‘kenniskabouters’), slaat zichzelf op de borst dat hij zo’n beetje als Enige Academicus in Nederland voor de klas blijft staan (terwijl hij wel degelijk solliciteert naar een functie van conrector; hij is boos als hij afgewezen wordt: een man die een goede vakdocent is maar zegt zich niet aan afspraken te houden, zich laatdunkend uitlaat over collega’s, een eenmansguerilla voert en zich opstelt als een arrogante eerstegraads docent[5]). Het bezwaar van de leraar is niet goed geschreven, de schrijver lijkt mij geen fijne collega en zijn idee om het onderwijsstelsel te bombarderen is natuurlijk compleet gestoord.
Maar als je het kunt opbrengen om dat alles weg te denken lees je zijn terechte zorgen over de daling van het kennisniveau van de docent, de verminderde autonomie van de leraar en de onevenredige macht bij bestuurders.
Het boek zelf doet ook zijn zegje
"Ik heb wel de nodige aarzelingen moeten overwinnen om iets over mijn meester te zeggen. Na al die maanden van zijn schrijfwerk voelde ik vooral deernis. Hoe vaak heb ik niet gemompeld en gebruld “Dat zeg je nu al voor derde keer, schrap nu eens al die beledigingen voor je tegenstanders! Denk je dat het boek daar sterker van wordt?”
"Veel helpen deed het niet, aan het eind van de avond had hij weer teveel whisky gedronken en moest ik het ontgelden. Soms bekruipt mij het gevoel dat hij geestelijk nooit veel ouder is geworden dan de puber van zestien jaar, altijd een grote bek en dan gek opkijken als je daar niet van gediend bent.
En dan die kompaan van hem. Hij belt hem op en zegt dat hij een quote nodig heeft voor de omslag, Ad vertelt dat hij eigenlijk geen tijd (zin, denk ik) heeft om dat proza van hem te lezen. Ach, zegt Ton, ik rammel er wel wat uit en zet jouw naam eronder. En nu staat er dus pontificaal 'Een meedogenloze analyse van het Nederlandse onderwijs van iemand die houdt van zijn vak en het klappen van de zweep kent. Met aanbevelingen die er niet om liegen'. De heren vonden het geweldig, ik vond het gênant."
Ach, weet je, ik denk dat hij ten diepste zijn eigen vijand is. Of hang ik nu teveel de Freud uit Brabant uit?’
[1] Rooy, P. de (2018). Een geschiedenis van het onderwijs in Nederland. Amsterdam: Wereldbibliotheek.
[2] Haperen, T. van (2018). Het bezwaar van de leraar. Hoe slecht beleid de Nederlandse school vernielt. Amsterdam: Amsterdam University Press.
[3] Boomsma, G. (2011). Uit de school. Barre ervaringen van een bevlogen docent. Amsterdam: Nieuw Amsterdam.
[4] Frits van Oostrom introduceerde het begrip ‘de dikke docent’ in zijn Kohnstamm-lezing in 2007. Hij hekelde de opmars van de steeds dikkere en steeds duurdere methodes: de docent verwordt hierdoor tot de amanuensis van andermans boek, en pleitte voor de docent met een stevige opleiding die zelf de methode is.
[5] De toon van Van Haperen past in een lange traditie waarin ‘de pennenvruchten van onderwijsmensen doorgaans een bepaald eigenwijze, onaangename en onhoffelijke toon hebben’. (Ontleend aan De Rooy, p. 145)